dinsdag 10 mei 2022

Boksbonen





Boksbonen


Een maand of twee geleden ontdekte ik, toen we in Brasschaat langs het antitankkanaal wandelden, daar een populatie gaspeldoorn (Ulex europaeus). Ik vond dat nogal bijzonder, want gaspeldoorn is niet bepaald een plant waarover je in Vlaanderen struikelt. En, zoals ik wel meer doe als ik iets de moeite waard vind, schreef ik er een stukje over (https://degenoten.blogspot.com/2022/04/ulex-europaeus.html).
Gisteren besloten we nog eens een keer te gaan stappen daar in de buurt. We hebben de Voorkempen ontdekt, of liever herontdekt, en zo komt het dat er de jongste weken aardig wat kilometers worden afgelegd in Brasschaat, 's-Gravenwezel, Sint-Job en omgeving. Met altijd toch weer een of andere mooie botanische verrassing. Zo wandelden we vorige week in Sint-Job door een stuk bos waar bijzonder veel kardinaalsmuts groeit. Ik wil best geloven dat dit veel mensen, mogelijk wel de meeste, Siberisch koud laat, maar voor mijn betere helft en mijzelf kan de dag niet meer stuk als we zo'n ontdekking doen. Een kinderhand is gauw gevuld, ongetwijfeld.
We lieten ons karretje achter aan de Miksebaan en wandelden via Hof de Mik en de Inslag naar de antitankgracht, die we volgden richting Kapellen. De gaspeldoorn is zo goed als uitgebloeid en de nog kale kanaalboorden van zeven weken geleden zijn nu helemaal groen, met prachtige bloeiende brem, lijsterbes, meidoorn, zevenblad, fluitekruid, look-zonder-look, weegbree, brandnetel en braam. Hier en daar begint een vlierstruik aarzelend te bloeien en langs de oever zien we in het erg laag staande water nu en dan een groepje gele lissen in bloei. In het kanaal zitten behalve de obligate wilde eenden en waterhoenders ook de gebruikelijke meerkoeten, waarvan sommige nog op hun nest zitten te broeden en andere al met hun kuikens - zo lelijk dat het weer schattig wordt - druk rond peddelen. Roodborsten laten hun glashelder lied horen, tjiftjafs roepen zonder ophouden hun naam, hier en daar klinkt een zanglijster.
De verrassing van de dag is het stuk kanaal tussen Mishagen en het Fort van Brasschaat. Het was ons op onze vorige wandeling al opgevallen dat het water er erg laag staat: de gracht lijkt er bezig te verlanden, een proces waaraan het enorm kluwen van wortels en stengels dat zich een paar honderd meter ver uitstrekt, niet vreemd lijkt. Toen we hier zeven weken geleden waren, zag ik alleen het kluwen, dat met zijn zwartbruine kleur een nogal onfrisse aanblik bood - ik dacht dat het om een massa dode, rottende planten ging, een stuk vegetatie dat om de hemel weet welke reden het loodje had gelegd. Maar de stengels dragen nu frisse groene bladeren, die in groepjes van drie fluks omhoog steken met tussenin hier en daar een tuil witte bloemen. Ik weet niet hoelang het is geleden dat ik deze plant nog zag en waar dat dan wel mag zijn geweest, maar niettemin besef ik onmiddellijk: waterdrieblad. Of, zoals Carolus Linnaeus hem officieel doopte: Menyanthes trifoliata. Het is een circumpolair verspreide moerasplant die volgens de Atlas van de flora van Vlaanderen en het Brussels Gewest vooral te vinden is "in laagveenmoerassen, venige weidegebieden, verlandende vennen en poelen, sloten in venige terreinen, afgesloten riviermeanders, enz." In België is het een soort van de Kempen en de Ardennen, die in Vlaanderen vrij zeldzaam is en in feite alleen in de Kempen nog relatief veel groeiplaatsen heeft. Plaatselijk vind je de plant hier en daar nog in de valleien van Schelde en Dijle, maar overal gaat hij erop achteruit, ook in de Kempen, waar het aantal groeiplaatsen sterk is teruggevallen. Die achteruitgang, zegt de Atlas, is vooral te wijten aan habitatdestructie en eutrofiëring van de moerasgebieden. Lees: we vernietigen de groeiplaatsen om er allerlei bouwprojecten uit te voeren (die dan vervolgens steevast onderlopen) en wat we niet betonneren doen we naar de verdoemenis met mestoverschotten.


Waterdrieblad. Brasschaat, mei 2022.
Foto Nora de Smet.




Waterdrieblad is een watergentiaanachtige, die vroeger ook wel tot de echte gentianen werd gerekend. "Bogbean" heet de plant in het Engels, waarschijnlijk omdat de bladeren een beetje aan die van bonen doen denken. De wetenschappelijke naam Menyanthes trifoliata verwijst naar de korte bloeitijd van de plant ("menyanthes" wordt gewoonlijk uitgelegd als "één-maandsbloem") en naar de gelijkenis van het blad met dat van klaver ("trifolium"). In het Duits heeft men het over "Scharbock", een woord dat verwant is aan het Latijnse "scorbutus" en ons eigen "scheurbuik": in vroeger dagen werd waterdrieblad blijkbaar beschouwd als het middel bij uitstek om deze ziekte, in feite een tekort aan vitamine C, te behandelen. Bij antieke auteurs als Dioskorides en Plinius wordt de plant niet vermeld, volgens sommigen omdat deze mediterrane heren een moerasplant uit het noorden niet kenden (wat, aangezien de "trifoglio fibrino" over het hele Italiaanse vasteland wordt aangetroffen, niet echt lijkt te kloppen). Maud Grieve schrijft in A Modern Herbal dat waterdrieblad "tonic, cathartic, deobstruent and febrifuge" is. Een extract van de bladeren heeft sterke tonische kwaliteiten en geeft goede resultaten in geval van reuma, scheurbuik en diverse huidaandoeningen, meldt zij ook nog. Je moet dan een infuus maken: een ons gedroogde bladeren laten trekken in een halve liter kokend water, en daar herhaaldelijk een glas van drinken. Bladeren van waterdrieblad verdrijven ook wisselkoorts, en het poeder van gedroogd Menyanthesblad, genomen in grote dosissen, werkt laxerend - om die laatste eigenschap heeft men het in sommige Limburgse dialecten over "schijtbladeren". Het sap zou waterafdrijvend zijn en gemengd met wei zou het jicht genezen. Volgens L.J.F. Brimble (The Floral Year) was waterdrieblad eeuwenlang een veel gebruikt middel om de menstruatie te bevorderen, en daar zou het ook zijn wetenschappelijke naam aan ontlenen: "menyanthes" zou in feite "maandstondbloem" betekenen. In Noord-Amerika, waar de soort eveneens voorkomt, werd de plant traditioneel gebruikt als tonicum en als remedie tegen diverse spijsverteringsproblemen. In Alaska gebruikten verschillende inheemse volkeren waterdrieblad om er brood mee te maken: de gedroogde wortelstokken werden tot meel vermalen. Engelse brouwers, lees ik bij Geoffrey Grigson (The Englishman's Flora), deden het in hun bier voor de smaak. 
Mogelijk werd waterdrieblad ooit de kracht toegeschreven kwade geesten te verdrijven. Daar zou dan een versje op kunnen wijzen dat eertijds de kinderen in Devon zongen als ze door het donker moesten gaan:
Buckee, Buckee, biddy Bene,
Is the way now fair and clean?
Is the goose ygone to nest?
Is the fox ygone to rest?
Shall I come away?
"Buckee" zou alluderen op Puck, de schalkse nachtgeest die we kennen uit Shakespeares A Midsummer Night's Dream, maar het is tevens een verbastering van "bucksbean" of "bogbean", Engelse namen voor waterdrieblad. "Bucksbean" is in het Nederlands natuurlijk "boksboon", een naam die de plant volgens H. Kleijn (Planten en hun naam. Een botanisch lexicon voor de Lage Landen) kreeg omdat "de jonge blaadjes op die van de tuinboon gelijken en dat de alles-etende bok de blaadjes wel eet, in tegenstelling tot de andere dieren die ze versmaden." Dat dieren de bladeren niet willen eten, zou zijn om hun bittere smaak, een kenmerk dat de plant ook de in onbruik geraakte naam "bitterklaver" heeft opgeleverd. In Duitsland, waar het waterdrieblad vaak Fieberklee wordt genoemd, wat wijst op de koortswerende eigenschappen, heet het met een variant ook Biberklee, "beverklaver", wat het (voor mij althans) erg aantrekkelijke beeld oproept van bevers die tussen de Menyanthes door het water glijden en nu en dan met hun oranje snijtanden aan de klaverachtige bladeren knagen. "Bockxbonen," schreef Joh. van Beverwijck in Schat der gesondheyt, "zijn zo genoemt na haer dicke en gelijvige bladeren, de Boon-bladeren gelijckende behalven dater op elck ende steelken meer drie bij een en staen, gelijck aan de Claveren, daerom oock, ende om dat sy in, ende omtrent het Water groeyen, 'Waterclavere' geheeten". Volgens Geoffrey Grigson (A Dictionary of English Plant Names) introduceerde Henry Lyte in 1578 het woord "buckbean" in het Engels, in zijn A New Herbal, or Historie of Plantes, een boek dat au fond een bewerking is van Dodoens' Cruydeboeck. Lyte zou de term "bocx boonen" die hij bij Dodoens aantrof hebben verengelst tot "buckbean", net als Kleijn redenerend dat de naam aan de geringe eetbaarheid van de plant refereerde. Dat kan, hoewel Dodoens' "bocx boonen" niet het waterdrieblad zijn, maar de gele lis (Iris pseudacorus). En misschien hebben de boksbonen van de Mechelse botanicus helemaal geen uitstaans met bokken en geiten, maar gaat het in feite om een verbastering van het Duitse "Scharbocksbohnen", bonen dus waarmee je scheurbuik te lijf gaat. Wat John Gerard, wiens The Herball or Generall Historie of Plantes ook grotendeels teruggaat op verschillende edities van Dodoens, niet belet de boksboon de pseudo-Latijnse namen Faselus Hircinus en Beona Hircina mee te geven, waarbij "hircus" uiteraard naar de bok verwijst. De moderne Engelse naam "bogbean", die voor het eerst opduikt in de late 18de eeuw, is volgens Grigson een rationalisatie, waarbij men het niet al te transparante "buckbean" begrijpelijker maakte door de groeiplaats van de plant in de naam te verwerken: "moerasboon".
Boksbonen: het is een woord uit mijn kindertijd dat ik in decennia niet meer hoorde. Als wij vroeger aan ma of pa vroegen wat we gingen eten, en ze hadden geen zin om een ernstig antwoord te geven, kwam er wel eens "boksbonen" als repliek. Ik heb nooit geweten wat boksbonen precies waren, en ging er gemakshalve vanuit dat het in feite "niets" betekende. Dat spoorde met dat andere gebruik van "boksbonen", als niet-bestaand betaalmiddel: "Waarmee moet ik dat betalen? Boksbonen?" - min of meer een synoniem voor "peeschijven" dus.
Maar ze bestaan, boksbonen.
Ze heten officieel waterdrieblad, of wat plechtiger Menyanthes trifoliata.
En ze groeien nabij het Fort van Brasschaat.




Waterdrieblad

Clement Caremans, (c) 2022

Bibliografie

David E. Allen & Gabrielle HatfieldMedicinal Plants in Folk Tradition. An Ethnobotany of Britain & Ireland. Portland & London, Timber Press, 2004. George BenthamHandbook of the British Flora. A Description of the Flowering Plants and Ferns Indigenous to, or Naturalised in, the British Isles. Revised by J.D. Hooker. London, Lovell Reeve & Co., 1912. Marjorie Blamey & Christopher Grey-WilsonDe geïllustreerde flora. Tweede druk. Baarn, Uitgeversmaatschappij Tirion, 1992. Marjorie Blamey & Christopher Grey-WilsonWild Flowers of the Mediterranean. London, A&C Black, 2004 (1988).  L.J.F. BrimbleThe Floral Year. London, Macmillan & Co., 1949. A.R. Clapham, T.G. Tutin, E.F. WarburgFlora of the British Isles. Second edition. 5 vols. Cambridge, Cambridge University Press, 1957-1965. Timothy Coffey: The History and Folklore of North American Wildflowers. Foreword by Steven Foster. Boston & New York, Houghton Mifflin Company, 1993. Walter DeconinckPlantennamen nader toegelicht. De verklaring van de Nederlandse namen van de in Vlaanderen meest voorkomende planten. 2019. Op https://www.vob-ond.be/resources/Plantennamennadertoegelicht.pdfRembert Dodoens: Crŭÿdeboeck: in den welcken die geheele historie dat es tgheslacht, tfatsoen, nae[m], natuere, cracht ende werckinghe, van den cruyden, niet alleen hier te lande wassende, maer oock van de[n] andere[n] Vremde[n] in der medecynen oorboorlijck, met grooter neersticheyt begrepen ende verclaert es, met der seluer cruyden natuerlijck naer dat leuen conterfeytsel daer by ghestelt / duer D. Rembert Dodoens ... Van nieuws ouersien, ende met seer veel schoone nieuwe figueren vermeerdert. Gheprint Thantwerpen, In die Cammerstrate inden Arent seghen Scarabaeum by my Jan vander Loe, 1563. Rembert Dodoens & Charles de l’Escluse: Histoire des Plantes de Rembert Dodoens. Traduction française suivi du Petit Recueil auquel est contenue la description d'aucunes gommes et liqueurs etc. par Charles de l'Escluse (1557). Fac-similé avec introduction, commentaires et la concordance avec la terminologie scientifique modern, par J.-E. Opsomer. Bruxelles, Centre National d’Histoire des Sciences, 1978. Leni DuistermaatHeukels’ Flora van Nederland. Groningen, Noordhoff Uitgevers, 2020. Steven Foster & Rebecca L. JohnsonDesk Reference to Nature’s Medicine. Washington D.C., National Geographic Society, 2006. Harry GarmsPlanten en dieren van Europa. Een praktische gids bij het waarnemen van planten en dieren in de vrije natuurAmsterdam & Brussel, Elsevier, 1964. John Gerard: The Herbal or General History of Plants. The Complete 1633 Edition as Revised and Enlarged by Thomas Johnson. New York, Dover Publications, 1975. M. GrieveA Modern Herbal. The Medicinal, Culinary, Cosmetic and Economic Properties, Cultivation and Folklore of Herbs, Grasses, Fungi, Shrubs and Trees with All Their Modern Scientific Uses. Edited and introduced by C.F. Leyel. Harmondsworth, Penguin Books, 1984 (1931). Geoffrey GrigsonA Dictionary of English Plant Names (and Some Products of Plants.) London, Allen Lane, 1974. Geoffrey GrigsonThe Englishman’s Flora. Foreword by Jane Grigson. Introduction by William T. Stearn. London, The Folio Society1987 (1955). Gabrielle HatfieldEncyclopedia of Folk Medicine. Old World and New World Traditions. Santa Barbara, Denver & Oxford, ABC-CLIO, 2004. Gabrielle HatfieldHatfield’s Herbal. The Curious Stories of Britain’s Wild Plants. London, Penguin Books, 2009 (2007). E. Heimans, H.W. Heinsius & Jac.P. ThijsseGeïllustreerde Flora van Nederland. Handleiding voor het bepalen van de naam der in Nederland in het wild groeiende en verbouwde gewassen en van een groot aantal sierplanten. Eenentwingste druk, bewerkt door J. Heimans, met medewerking van J.H. Kern, G. Kruseman Jr. en Th. Reichgelt. Amsterdam & Antwerpen, W. Versluys, 1965. H. HeukelsWoordenboek der Nederlandsche volksnamen van planten uit de gegevens, verzameld door de Commissie voor Nederlandsche Plantennamen. Utrecht, Stichting Uitgeverij van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, 1987 (1907). John HutchinsonBritish Wild Flowers. First hardback edition, revised. 2 vols. Newton Abbot, David & Charles, 1972 (1945). C.A. JohnsFlowers of the Field. Revised troughout and Edited by Clarence Elliott. With an Appendix Including the Pipe-Wort Tribe (Ericauleae), the Sedge Tribe (Cyperaceae), and the Grass Tribe (Gramineae). Thirteenth Impression. London, George Routledge & Sons; New York, E.P. Dutton & Co, s.a. W. Keble MartinThe Concise British Flora in Colour. With nomenclature edited and revised by Douglas H. Kent. Second (revised) edition. George Rainbird, 1969 (1965). H. KleijnPlanten en hun naam. Een botanisch lexicon voor de Lage Landen. Met een inleiding door Fop I. Brouwer. Amsterdam, Meulenhoff Nederland, 1979 (1970). Wouter van Landuyt, Ivan Hoste, Leo Vanhecke, Ward Vercruysse, Paul van den Bremt & Dirk de Beer (red.): Atlas van de Flora van Vlaanderen en het Brussels Gewest. Brussel, Instituut voor Natuur- en bosonderzoek & Meise, Nationale Plantentuin van België, 2006. J.E. de Langhe, L. Delvosalle, J. Duvigneaud, J. Lambinon, C. vanden Berghen & L. VanheckeFlora van België, het Groothertogdom Luxemburg, Noord-Frankrijk en de aangrenzende gebieden (Pteridofyten en Spermatofyten). Ongewijzigde herdruk, tweede editie. Meise, Nationale Plantentuin van België, 1995. Richard MabeyFlora Britannica. London, Sinclair-Stevenson, 1996. Richard MabeyFlora Britannica. The Concise Edition. London, Chatto & Windus, 1998. Richard Mabey & Tony Evans: The Flowering of Britain. London, Hutchinson & Co., 1980. Niall Mac CoitirIrish Wild Plants. Myths, Legends & Folklore. Wilton, Cork, The Collins Press, 2008. David McClintock, R.S.R. Fitter & Francis Rose: The Pocket Guide to Wild Flowers. London, Collins, 1961 (1956). J. MennemaHeimans, Heinsius en Thijsse’s Geïllustreerde Flora van Nederland, België en Luxemburg en aangrenzend Duitsland en Frankrijk. 23e, geheel herziene druk, 2e oplage. Antwerpen, Uitgeverij Den Gulden Engel, 1995. Daniel E. MoermanNative American Ethnobotany. Portland, Oregon, Timber Press, 1998. S.J. van OoststroomHeukels-Van Ooststroom Flora van Nederland. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1977. Sandro PignattiFlora d’Italia. 3 vols. Bologna, Edagricole, 2002. Alfred Barton RendleThe Classification of Flowering Plants. 2 vols. Second edition. Cambridge, Cambridge University Press, 1930. Eugène RollandFlore populaire ou histoire naturelle des plantes dans leurs rapports avec la linguistique et le folklore. Paris, Éditions G.P. Maisonneuve et Larose, 1967. M. Skytte Christiansen & H. AntonNieuwe flora in kleur. Zaadplanten. Vierde druk. Amsterdam, Moussault’s Uitgeverij, 1971 (1965). J.E. SluitersPrisma-flora. Utrecht & Antwerpen, Het Spectrum, 1963. Roy VickeryA Dictionary of Plant-Lore. Oxford & New York, Oxford University Press, 1995. Roy VickeryVickery’s Folk Flora. An A-Z of the Folklore and Uses of British and Irish Plants. London, Weidenfeld & Nicolson, 2019. E.J. Weeda, R. Westra, Ch. Westra & T. WestraNederlandse oecologische flora. Wilde planten en hun relaties.Amsterdam, IVN, 1985-1994. Philippe van WerschFolklore van wilde planten in België en Nederland. Baarn, Hollandia, 1977. V. Westhoff, P.A. Bakker, C.G. van Leeuwen, E.E. van de Voo & J.S. ZonneveldWilde planten. Flora en vegetatie in onze natuurgebieden. 3 dln. S.l., Vereniging tot behoud van natuurmonumenten in Nederland, 1970-1973.