zondag 10 mei 2015

Negen levens








Negen levens


Net als de westerse, heeft de Chinese dierenriem twaalf tekens. Wie bij de kapper of de kinesist al eens grasduint in bladen als Libelle, Story of Flair, weet dat. En hij of zij weet meteen ook dat het bij de Chinezen om andere tekens gaat dan die van de vertrouwde westerse zodiak. Rat, os, tijger, konijn, draak, slang, paard, schaap, aap, haan, hond en varken ga je in onze eigen, uit het Tweestromenland stammende, dierenriem niet vinden. Je vindt ze wel in de zodiak van het Land van het Zuiden, dat de Chinezen Nam-Viet noemen en wij Vietnam. Daar is de sequentie identiek aan die in China, met één interessant verschil. De Vietnamezen hebben tussen tijger en draak geen konijn, maar een kat. In Vietnam was 2011, en wordt 2023, het Jaar van de Kat. 


Waarom heeft China in zijn kalender geen kat? Rat, os, tijger, konijn, draak, slang, paard, geit, aap haan, hond en varken: alle hebben ze hun plek in de twaalfjarige cyclus die volgens de Chinese astrologen ons karakter en levenslot bepalen. Maar de kat, toch overbekend en alomtegenwoordig, is de grote afwezige.


Dat is zo, zegt een volksverhaal, omdat de kat verstek gaf toen de Boeddha de dieren uitnodigde voor een feest tijdens hetwelk hij ze een plaatsje in de kalender zou toekennen. Toen de Boeddha de dieren inviteerde, hoorde de kat er het eerst van. Ze verwittigde haar vriend de rat en de twee spraken af samen naar het banket te gaan. De kat, luiwammes als ze was, werd niet tijdig wakker en de rat nam niet de moeite haar te wekken. De Boeddha gaf de dieren die naar zijn feest kwamen allemaal hun eigen jaar – en de kat, die overal doorheen sliep, viel naast de prijzen. Zo komt het dat de kat géén jaar heeft en dat kat en rat tot vandaag erfvijanden zijn.


Misschien wetenschappelijker (en alleszins prozaïscher) is de uitleg dat toen de Chinese kalender zijn huidige vorm kreeg, de kat nog niet als huisdier gekend was in China. Tegen de tijd dat het  Chinese systeem door de Vietnamezen werd overgenomen, waren er al wel katten in Oost-Azië. Een taalkundige uitschuiver zou dan verantwoordelijk zijn voor de transformatie van het Chinese konijn tot de Vietnamese kat. Het Chinees voor kat is de onomatopee "mao". Het meest courante woord voor konijn is vandaag de dag "tu", maar ooit werd vooral een ander "mao" gebezigd. De Chinezen zouden de twee probleemloos uit mekaar hebben kunnen houden, maar toen men in Vietnam het stelsel adopteerde, zouden de twee dooreen zijn gehaspeld. 


Soit. China heeft geen Jaar van de Kat. Dat wil echter niet zeggen dat het Rijk van het Midden poes zonder meer negeert. De Chinezen kennen de kat wel degelijk en ze heeft ook een plekje weten te veroveren in de Chinese denkwereld. Katten vangen muizen en ratten en dat maakt ze bijzonder nuttig in een land waar zowel de rijstteelt als zijderupscultuur bijzonder te lijden hebben van deze knagers. Waarschijnlijk om die reden, is men in China poes als een  geluksbrenger gaan zien en gebruikt men er afbeeldingen van katten ("zijdewormkatten") om boze krachten af te schrikken.


Maneki Neko


Voor dé geluksbrenger in kattengedaante moeten we bij de Japanners aankloppen. Maneki Neko, de wenkende kat, is er razend populair. Ook buiten Japan is de Lucky Cat inmiddels overbekend: een rechtop zittend katje dat de linker- of de rechtervoorpoot omhoog houdt en de toeschouwer met grote ogen aankijkt. Japanners poten beeldjes van maneki neko zowat overal neer: in hun huis, in hun auto, in de etalages van hun winkels, waar die, naargelang het pootje dat ze heffen, welkom heten of beschermen tegen onheil. Als amulet om de hals of aan de gordel, houdt het diertje de drager gezond en gevrijwaard van pijn.


Katten brengen echter niet alleen voorspoed in het Verre Oosten. In China associeert men ze met armoede, wat zou te maken hebben met het volksgeloof dat ze in de toekomst kunnen zien. Als een kat ergens komt aanwaaien, is dat omdat ze wéét dat deze plek spoedig in verval zal geraken en het er bijgevolg zal wemelen van de ratten en de muizen. In Vietnam legt men eveneens een verband tussen katten en armoede, maar dat is dan omdat het Vietnamees voor kat, "mèo", een beetje klinkt als "nghèo", wat "armoede" betekent.


In de boeddhistische traditie is er voorts het verhaal dat alle dieren overweldigd werden door verdriet toen de Boeddha stierf, op twee na, de slang en de kat, die volstrekt onbewogen bleven. Omwille van deze onverschilligheid, maakt de kat bij de boeddhisten een slechte beurt. En wekt ze tevens bewondering… want onbewogenheid ten aanzien van groot verdriet kan in de boeddhistische context tevens als een uiting van superieure wijsheid worden opgevat.

Japan heeft behalve het wenkende gelukspoesje dan weer vampierkatten, die vrouwen doden en hun gedaante aannemen. Volgens een door Algernon B. Mitford, Baron Redesdale, in zijn Tales of Old Japan (1871) opgetekend volksverhaal, maakte een vampierkat Nabeshima onveilig. Zij doodde O Toyo, de favoriete concubine van de prins van Hizen en nam haar gedaante aan. De prins besefte niet dat de prachtige vrouw met wie hij het bed deelde een demon was die zijn levenssappen roofde en takelde langzaam af. 


Omdat medicijnen de zieke prins geen soelaas boden, liet men zijn vertrekken bewaken om te zien of er geen kwaad opzet in het spel was. Een opmerkzame waker betrapte de vrouw die 's nachts toch bij de prins probeerde binnen te dringen. Zij veranderde prompt weer in een kat en sloeg op vlucht. Er werd een klopjacht georganiseerd en met succes: de vampierkat werd gedood. Maar uiteraard is een gewonnen veldslag geen gewonnen oorlog: nog in 1928 verscheen in de Sunday Express het bericht dat Japan in de ban was van vampierkatten die het land onveilig maakten.  

Onverschilligheid, superioriteit, wellust, luiheid, schoonheid, vrouwelijke zinnelijkheid, verval, bovennatuurlijke kracht, bescherming, nacht en dood: dit amalgaam van positieve en negatieve associaties typeert de kat ook in het Westen.
Vraag je vrienden en kennissen waarom ze al of niet van katten houden en je gaat antwoorden krijgen als, aan de ene kant: ze zijn vals, ze zijn onverschillig, je kan ze niets aanleren, het zijn bloeddorstige moordenaars, of anderzijds: ze zijn onafhankelijk, ze zijn perfect, ze zijn intelligent, ze belichamen gezelligheid. Ik ken mensen die katten op de handen dragen en andere die er een hartsgrondige afkeer van hebben. Sommige van de haters hebben ook een hekel aan andere dieren, maar anderen zijn in feite fervente dierenvrienden of natuurliefhebbers die alleen maar gruwen van katten. Een paar poezenvrienden koestert voor hun favoriete dier gevoelens die naar het mystieke neigen. 

Artieste met kat(ten) I: schrijfster Colette.
De schrijfster lijkt wel met haar poezen te wedijveren om het
katachtigste uiterlijk. Zij ligt voor.

Artieste met kat II: schilderes Frieda Kahlo.


Artieste met kat III: actrice Rosamund Pike.

Artieste met kat(ten) IV: actrice Sarah Michelle Gellar.
Wat bezielt iemand met een (naar verluidt) zware allergie voor katten
om zich toch met deze dieren te laten fotograferen?
Artieste met kat(ten) V: schilderes Leonor Fini.

Artiest met kat VI: schrijver Gerard Reve.
Artiest met katten VII: schrijver Jan Wolkers.

Artiest met kat VIII: schrijver Cyriel Verschaeve.
Een mooie correctie op de stelling dat kattenliefhebbers
zich ter linkerzijde situeren.
Artiest met kat IX: schrijver-schilder-politicus Winston Churchill.
Churchill was een groot kattenliefhebber. Hij bepaalde bij testament
dat zijn landgoed Chartwell altijd een rosse kater moest blijven huisvesten,
die Jock zou heten. Hier zit Jock VI, de huidige titularis, op de knie van het
bronzen beeld van Sir Winston op Chartwell.


Sociologen hebben getracht inzicht te krijgen in de factoren die het voor of tegen de kat bepalen en na te gaan hoe één en ander is terug te vinden in de maatschappij. Volgens ene F. Héran is vooral de tegenstelling tussen katten- en hondenvrienden maatschappelijk relevant. De oppositie kat-hond vormt een systeem en reflecteert structurele tegenstellingen die ook in de samenleving aanwezig zijn. Héran gebruikt in zijn onderzoek enkele neologismen: hij heeft het over cynofilie (hondenliefde), cynofobie (hondenhaat), cattofilie (kattenliefde) en cattofobie (kattenhaat). In het Frankrijk van de jaren 80 van de vorige eeuw onderscheidde Héran twee grote groepen. De eerste (de grootste) is cynofiel en cattofoob, de tweede cattofiel en cynofoob. Interessant is dat de twee groepen blijken samen te vallen met beroepsgroepen, dus met functies en posities die mensen bekleden in de maatschappij. Cynofiel/cattofoob zijn, aldus Héran, de producenten of hoeders van economische rijkdom (ondernemers, zelfstandige kleinhandelaars, truckers) en de ordehandhavers (politie, militairen). Cattofiel/cynofoob zijn intellectuelen, kunstenaars, leerkrachten, hulpverleners, ambtenaren. Ietwat kort door de bocht, zouden we kunnen zeggen dat de hond eerder de voorkeur heeft van wie zich rechts opstelt en dat de kat zich ter linkerzijde situeert. Als dat klopt, gaat zowel in Europa  als in de Verenigde Staten poes barre tijden tegemoet, tenminste als we ons baseren op de recente geschiedenis van het neoconservatieve, economisch ultraliberale kapitalisme. In een wereld die Ayn Rand op de handen draagt, heeft een kat niets te zoeken. De evolutie van de cijfers lijkt dit echter tegen te spreken: de kat is in de late twintigste eeuw als "pet" steeds populairder geworden en uitgerekend in de VS, niet echt een samenleving waarin het linkse ideeëngoed hoog staat aangeschreven bij brede lagen van de bevolking, heeft zij inmiddels de hond als populairste huisdier geklopt. Ongetwijfeld zit er een grond van waarheid in Hérans conclusies, maar waarschijnlijk is de realiteit, als gewoonlijk, net dat beetje complexer. Zo gaat Héran bijvoorbeeld nogal vlotjes voorbij aan het feit, dat een kat het nu eenmaal met veel minder leefruimte kan stellen dan een hond en qua voeding slechts een fractie nodig heeft van wat een beetje hond naar binnen speelt. Voeg daar nog aan toe dat je een kat gerust een tijd alleen kan laten, terwijl je met een hond hoe ook elke dag een ommetje moet maken, en je beseft waarom voltijds werkende mensen in een appartement in een grootstad die graag een dier als huisgenoot willen, mogelijk een kat prefereren boven een hond. Ook al stemmen ze misschien conservatief of zelfs ultrarechts. 






In 1994 waren er in de Europese Unie 36 miljoen honden en 35 miljoen katten. De VS telden toen 54 miljoen honden en 59 miljoen katten. Poes is immens populair: zoveel is zeker. Wereldwijd werd het aantal huiskatten in 2011 op 500 miljoen geraamd. In 2002 werd zelfs een World Cat Day ingesteld.

Die populariteit is echter een vrij recent verschijnsel. Tevoren was het lange tijd anders. Om de terminologie van Héran nog even te gebruiken: gedurende vele eeuwen was Europa zwaar cattofoob.


Waarom? Raymond van Uytven verwijst voor een verklaring naar sociologisch onderzoek als dat van Héran. Als hondenvrienden voor orde en gezag zijn en kattenvrienden eerder van het kritische intellectuele of artistieke slag, dan "kan het niet bevreemden dat in de middeleeuwse samenleving, met haar starre standenstructuur, waarbij de edelen de toon aangaven, voor katten weinig plaats was."

Slechts bij de geestelijkheid kon de kat genade vinden. Een negende-eeuwse Ierse monnik verwoordde het zo: 

Messe [ocus] Pangur bán,
cechtar nathar fria saindán;
bíth a menma-sam fri seilgg,
mu menma céin im saincheirdd. 
Caraim-se fós, ferr cach clú,
oc mu lebrán léir ingnu;
ní foirmtech frimm Pangur bán,
caraid cesin a maccdán.
Ó ru-biam ­ scél cén scis ­
innar tegdias ar n-oéndis,
táithiunn ­ dichríchide clius ­
ní fris 'tarddam ar n-áthius.
Gnáth-huaraib ar greassaib gal
glenaid luch ina lín-sam;
os me, du-fuit im lín chéin
dliged ndoraid cu n-dronchéill.
Fúachaid-sem fri freaga fál
a rosc a nglése comlán;
fúachimm chéin fri fégi fis
mu rosc réil, cesu imdis.
Fáelid-sem cu n-déne dul,
hi nglen luch ina gérchrub;
hi-tucu cheist n-doraid n-dil,
os mé chene am fáelid.
Cia beimini amin nach ré
ní derban cách a chéle;
mait le cechtar nár a dán
subaigthiud a óenurán.
Hé fesin as choimsid dáu
in muid du-n-gní cach óenláu;
do thabairt doraid du glé
for mumud céin am messe.

Of, voor ieder bij wie het Oud-Iers wat roestig is geworden:

Ik en mijn witte kat
Lopen langs hetzelfde pad.
Haar plezier is muizenjacht,
Ik jaag letters in de nacht.
Wat kan men beter wensen
Dan het werk met boek en pen.
Ik en mijn kat, Pangur Ban,
Wij kunnen genieten van
Staag te zwoegen om ons plicht
Met kaarsenvlam tot licht.
Muizen zijn voor haar een feest
Zoals letters voor mijn geest.
Langs de muren dwaalt haar blik,
Verder geeft zij wel geen kik.
Ik staar gretig langs de wand
Om meer wijsheid en verstand.
Als een muis haar hol verlaat
Dan springt Pangur blij paraat.
Wat mij bovenal behaagt
Is de waarheid die mij daagt.
Zo heeft elk van ons zijn taak
En verheugen wij ons vaak,
Mijn witte Pangur Ban en
Ik, om wat wij beleven.
Pangur leerde met gemak
Muizen vangen als haar vak.
Meester werd ik op die wijs:
Oefening baart lof en prijs.

Dergelijke katminnende ontboezemingen zijn uiterst zeldzaam. In het middeleeuwse en vroegmoderne Europa besefte men weliswaar dat katten een belangrijke rol speelden in de strijd tegen muizen en ratten, die een bedreiging vormden voor de voedselvoorraden, maar dat belette niet dat het oordeel over het dier in de regel bijzonder negatief was. Katten werden geassocieerd met het kwade. Gezanten van de duivel waren het, die heksen vergezelden op hun nachtelijke tochten en zich tijdens de heksensabbat te buiten gingen aan ontucht. 





Kattenstoet van Ieper.

Kattenpiano of "Katzenklavier". Dit instrument zou volgens sommige bronnen zijn gebruikt om er een viering van Filips II mee op te luisteren.
Volgens andere bronnen betreft het een uitvinding van de 17de-eeuwse jezuïet Athanasius Kircher, die echter nooit werd gebouwd.

Katten hielden niet alleen de heksen gezelschap, ze waren vaak zélf heksen: als shapeshifters konden ze probleemloos van gedaante veranderen, van heks naar kat en weer naar heks. De beruchte Schotse heks Isobel Gowdie stelde dat zij zich met een eenvoudige spreuk in een kat kon veranderen telkens ze dat wou. Volgens sommigen was dit vermogen om van gedaante te wisselen niet onbegrensd: een heks zou maar negen keer in een kat hebben kunnen veranderen. Katten hebben trouwens negen levens: het is dus absoluut niet eenvoudig ze uit te schakelen. Daarom koos men voor drastische middelen, die in feite vormen van exorcisme waren. Met stokken en staven werden ze dood geknuppeld. In Frankrijk werden met Sint-Jan katten verbrand. in Engeland werden ze in manden in de hoogte opgehangen en met pijlen beschoten. In 1549 werd een viering van de Spaanse koning Filips II in Brussel luister bijgezet met een "kattenklavier". Dit instrument bestond uit een klavier waarvan de toetsen waren verbonden met een hamermechanisme, zoals bij een gewone piano of een beiaard. Sloeg men een toets aan, bracht de hamer geen snaar of klok aan het klinken, maar een kat, waarvan de staart aan het klavier was vastgemaakt. De hamer gaf een mep op de staart, zodat de kat het van de pijn uitschreeuwde. De katten waren gerangschikt volgens hun natuurlijke toon.

In Ieper werden katten levend van de toren van het Belfort gesmeten. Het gebruik dateert uit de Middeleeuwen en bleef tot 1817 bestaan. Net voor de Tweede Wereldoorlog werd het weer opgenomen, en tot vandaag leeft het verder, maar dan in een onschuldiger, geheel en al op het toerisme afgestemde folkloristische versie: het zijn fluwelen katjes die nu van de Ieperse toren worden gegooid, er gaat in de stad een stoet rond waarvan de deelnemers als katten zijn verkleed, er wordt een Kattenkoningin verkozen, enzovoort.

Katten werden ook verdronken – een test om na te gaan of een kat een heks was, bestond eruit ze in een vat met wijwater te gooien; probeerde ze al spartelend te ontkomen voor ze verdronk, ging het zeker om een heks. De grote Franse humanist en geneesheer Ambroise Paré geloofde nog ten stelligste dat katten het boze oog hadden en dat hun blik mensen kon besmetten of vergiftigen. Veel van dit bizarre gedachtengoed is tot vandaag of tot in een zeer recent verleden blijven verder leven in het bijgeloof van vooral de plattelandsbevolking. Nog zo laat als in 1929 werden in Pennsylvania tijdens een heksenhysterie zwarte katten gevangen en in kokend water gesmeten; hun botten werden als talisman gedragen.



Nils Blommér, Freya. Stockholm, Nationalmuseet.


Affiche voor de film Catwoman (2004). Halle Berry als Catwoman.
De film bespeelt (of exploiteert) het cliché van de overeenkomsten tussen vrouw en kat. Een timide jonge vrouw komt in dramatische omstandigheden om het leven, maar op het
moment van haar sterven kiest de ziel van een kat haar uit als verblijfplaats, zodat ze a.h.w. wordt herboren als een mengeling van kat en vrouw. De seut wordt een moordgriet met
een ego dat stille eerbied afdwingt, en vooral een mooie kont die de rest van de film langdurig kan worden bewonderd.

Een eenvoudige verklaring voor de virulente kattenhaat die Europa zolang teisterde, is er waarschijnlijk niet. De nachtelijke levenswijze is uiteraard een factor geweest: de nacht is het terrein van de dood en van de machten van het kwaad en dus kan van een wezen dat in de nacht in zijn element is, weinig goeds voortkomen. Het merkwaardige oog van de kat, met een pupil die zich zo zichtbaar aanpast aan licht en donker, heeft van oudsher associaties opgeroepen met de maan (die eveneens groeit en afneemt) en bijgevolg ook met godheden die al van in de oudheid met hekserij werden in verband gebracht: Diana/Artemis, Hekate, de Germaanse Freya (van Freya vermeldt Snorri Sturluson trouwens dat ze zich verplaatste in een wagen die door katten werd voortgetrokken.) Katten hadden het boze oog, net als die andere dieren met bijzondere ogen en pupillen met een merkwaardige vorm of kleur – de wolf, de uil, de geit, de pad –die eveneens met hekserij of met de duivel in verband werden gebracht. Ook de nauwe associatie met vrouwen én het feminiene karakter van het kattenlijf en de wijze waarop het zich beweegt, zullen in misogyne tijden wel het hunne hebben bijgedragen. In het premoderne Ierland leefde voorts het merkwaardige geloof dat katten oorspronkelijk slangen waren geweest. De hoektanden van de kat herinneren nog aan dat reptielenverleden en een kattenbeet werd verondersteld giftig te zijn. 


Katten als gezelschapsdieren van heksen. 17de-eeuwse houtsnede.

Vóór ze werd gediaboliseerd en verketterd, stond de kat vele eeuwen bijzonder hoog in aanzien. In het Oude Egypte, waarschijnlijk de vroegste samenleving waarin ze op grote schaal als huisdier werd gehouden, had de kat een quasi-goddelijke status. Er zijn nogal wat theorieën over welke nu precies de aard en de functie van de Egyptische katten was: ging het om échte tamme katten of veeleer om getemde wilde? Waren ze echt heilig, zoals antieke Griekse auteurs als Herodotos en Ploutarchos beweerden, of moeten we hier één en ander met een korrel zout nemen? En, als ze heilig waren, was dat dan hun enige functie, of kende Egypte ook profane huiskatten?

Op al deze vragen is het correcte antwoord waarschijnlijk ja.

Katten hadden in Egypte een heilige of quasi-heilige status. Diverse godinnen hadden sterke associaties met katten (of ruimer: katachtigen) en vooral Bast (Bastet, Pasht) geldt als de kattengodin bij uitstek. Bast was in eerste instantie de godin van Per Bast in de delta, dat de Grieken Boubastis noemden. In Boubastis was er een aan Bast gewijd tempelcomplex en er werden ook jaarlijks grote feesten gehouden ter ere van de godin. Bast werd al zeer vroeg vereerd, maar ten tijde van het Oude Rijk was zij nog een leeuwin, geen poes. De evolutie tot een rustige, huiselijke en beschermende kat is van latere tijd: pas rond 1000 BCE treedt die op de voorgrond. Als Per Bast onder de 22ste dynastie de hoofdstad van Egypte wordt, krijgt Bast een prominente plaats in het Egyptische pantheon.

Naast Bast, waren er nog andere godheden die met katten werden geassocieerd. De belangrijkste daarvan was ongetwijfeld de zonnegod Atum-Re (soms wordt gezegd dat Bast de dochter was van Re.) De associatie met Re zou aan de basis liggen van de opvatting dat een kat negen levens heeft. Re stond immers aan het hoofd van de Enneade (de negenschaar), die bestond uit Re, Shu, Tefnut, Keb, Nut, Osiris, Isis, Set, Nephtys.




Mummie van een kat. London, British Museum.

In de tempels van Bast werden katten gehouden. 

Het staat buiten kijf dat dit echte tamme katten waren. In de tempelcomplexen werden ze blijkbaar ook gekweekt. Overleden katten werden (net als nog een hele resem andere dieren) gemummificeerd. Onder de duizenden en duizenden mummies van katten (waarvan er overigens in de negentiende eeuw nogal wat verloren zijn gegaan: de Britten verscheepten ze en masse naar Engeland, waar ze werden vermalen en als kunstmest verstrooid) zijn er heel veel van jonge katten. Die behoren grosso modo tot twee leeftijdsgroepen: katten van drie à vier maanden en van één tot twee jaar. Dat zoveel katten van dezelfde leeftijd worden gevonden, wijst in de richting van kweek. Nogal wat van de lijkjes vertonen bovendien dislocatie van de nekwervels, wat erop wijst dat de katjes geen natuurlijke dood stierven maar mogelijk werden gedood. De tempelkatten werden dus misschien wel gekweekt om te worden geofferd aan de godin. Dat neemt niet weg dat het doden van een kat als een bijzonder ernstig vergrijp werd beschouwd. Diodoros meldt dat een Romein, die een kat had gedood, door een woedende menigte werd gelyncht.

Niet alle Egyptische katten waren tempelkatten. De rijke iconografie toont nogal wat afbeeldingen van poezen die onder de stoel van de meester of de meesteres zitten – onmiskenbare troetels, die misschien occasioneel ook wel eens wat muizen buit maakten maar die er duidelijk in eerste instantie waren als gezelschapsdier, voor het plezier van de baasjes. Katten blijken ook te zijn gebruikt om ermee te jagen. Muurschilderingen  tonen in dit verband niet alleen kleine huiskatten, maar ook onmiskenbaar grotere soorten, waarschijnlijk moeraskatten en karakals, die dan niet echt tam waren maar veeleer getemd.
 

Europese wilde kat (Felis silvestris silvestris).


Afrikaanse wilde kat (Felis silvestris lybica).

Lange tijd dacht men dat Egypte de bakermat was van de huiskat. Toen de Egyptenaren hun graanvoorraden begonnen aan te leggen, trokken die uiteraard ratten en muizen aan. Katten – wilde katten van de Noord-Afrikaanse ondersoort Felis silvestris lybica – zochten de graanschuren op, aangetrokken door de er florerende knaagdierpopulaties. Aanvankelijk ging het om gelegenheidsbezoekjes, maar stilaan werden de katten meer en meer echte cultuurvolgers, die een steeds groter deel van hun voedsel in en rond de menselijke nederzetting bijeenscharrelden. Katten die zich beter konden aanpassen aan het menselijke milieu, hadden meer overlevingskansen en gaven hun genenpakket door aan hun jongen. Op die manier domesticeerde de kat a.h.w. zichzelf.

De kat werd pas laat gedomesticeerd – veel later dan bijvoorbeeld de hond. Opgravingen in Jericho en op Cyprus hebben kattenresten opgeleverd waarvan sommige auteurs aannemen dat het om gedomesticeerde katten gaat. Is dat werkelijk het geval, zou de kat in deze gebieden een paar duizend jaar ouder zijn dan in Egypte.

De etymologie van het woord "kat" lijkt alvast een Noord-Afrikaanse herkomst te bevestigen.

Het Nederlandse "kat", Engels "cat", Duits "Katze", Frans "chat", Italiaans "gatto", Spaans "gato", Iers "catt", Wels "kath", Russich "kot" (en ik kan zo nog wel even doorgaan) kunnen alle worden teruggevoerd tot het volkslatijn "cattus", "catus" of "gattus" dat voor het eerst wordt aangetroffen bij Palladius in de vierde eeuw CE. Martialis gebruikt in de eerste eeuw CE "catta", terwijl in het Oost-Romeinse Byzantium vanaf de vierde eeuw "katta" wordt gebruikt (in de plaats van het oudere "ailouros" dat niet per se op een kat hoeft te slaan.) De Romeinen gebruikten ook het woord "feles" om wilde roofdieren aan te duiden die muizen vangen – dus evenmin noodzakelijk katten.

De herkomst van "cattus" en "katta" is niet zeker, maar het meest waarschijnlijk is een Afro-Aziatische oorsprong: Nubisch "kadis", Berber "kadiska", Arabisch "qitt" of "quttah". Ook "poes", "puss" of "pussycat" zouden overigens van Noord-Afrikaanse origine zijn: een aantal auteurs leidt ze af van het Egyptische Pasht of Bast (in het Egyptisch heette de kat "miao", met een onomatopee als in China.) 

Kat die vogel vangt. Romeins mozaïek, Pompeii, 1ste eeuw BCE

Het was ten strengste verboden vanuit Egypte katten te exporteren. Uiteraard werd dit verbod genegeerd en belandden in de eerste eeuw BCE katten in Griekenland en Italië, vanwaar ze langzaam over het Europese vasteland en de Britse eilanden verspreid raakten. Waarschijnlijk vooral als muizenvangers – hoewel heel lang de fret die rol toebedeeld bleef krijgen. Volgens Fik Meijer verliep de opmars van de kat als huisdier in het geromaniseerde Europa zeer traag. In de klassieke Griekse literatuur wordt ze nergens als huisdier vermeld en pas in de 1ste eeuw spreken Seneca en Plinius over poezen als metgezellen van de mens. Maar ze bleven schaars. Misschien, zegt Meijer, heeft dat te maken met het gevaar dat katten vormden voor de tamme vogels waarmee de Romeinen zich graag omringden: kippen, duiven, fazanten en papegaaien. Als muizenbestrijders zouden ze niet echt essentieel zijn geweest: de talrijke fretten, wezels en slangen hielden de aantallen van de knagers wel binnen de perken. Opmerkelijk is dat in de 2de-eeuwse Physiologus, zowat het eerste echte bestiarium uit de christelijke geschiedenis, met geen woord over de kat wordt gerept. In feite wist de kat zich pas in de 4de eeuw CE een vaste plaats te veroveren in de huizen, en dat vooral op het platteland, waar ze werden gebruikt om de mollenpopulatie in toom te houden. Echt doordringen deed ze nooit. In de vroege middeleeuwen werd ze nog getolereerd, maar haar ster taande snel. Mogelijk werd ze in geestelijke en intellectuele kringen wat hoger aangeslagen. Het al geciteerde Ierse gedicht lijkt dat te suggereren. Dat ze in de christelijke kunst hier en daar nog wel opduikt in een voorstelling van Maria met het kind Jezus, of van de ouders van de heilige Maagd thuis, lijkt erop te wijzen dat ze met huiselijkheid werd geassocieerd. Later belichaamde ze de idee van vrijheid. In Cesare Ripa's Iconologia vergezelt ze Libertà, de Vrijheid: "Donna vestita di bianco, nella destra mano tiene un scettro, nella sinistra un capello & in terra un gatto". Die kat is er, aldus Ripa, omdat "il gatto ama molto la Libertà". 


Kat als attribuut van huiselijkheid. Middeleeuws miniatuur.



Puss in Boots. De tekenfilmversie van Perraults Le chat botté alias De Gelaarsde Kat.

Dick Whittington met zijn kat.
Het grafmonument van Ménine.
Anonieme tekening naar een gravure van Charles Coypel,
ca. 1730.

Maar het klimaat was in de Middeleeuwen toch vooral kattenhatend. 
Op een enkele uitzondering na – zoals in het geval van de veertiende-eeuwse Dick Whittington, drievoudig burgemeester van Londen, die zijn fortuin dankte aan zijn kat – duurde het tot de zeventiende eeuw vooraleer een wat positiever beeld voorzichtig de kop opstak. Perraults Gelaarsde Kat is weliswaar volstrekt amoreel, maar ze zorgt er toch maar mooi voor dat haar meester het maakt. In de 18de eeuw lijken twee diametraal tegengestelde houdingen tegenover de kat samen voor te komen. In aristocratische en burgerlijke milieus geraakt poes stilaan ingeburgerd als troeteldier. De dames beginnen de kat te prefereren boven de hond en zijn ontroostbaar als hun lieveling sterft. De hertogin van Maine, schoondochter van Louis XIV, was ten prooi aan immens verdriet toen haar kat Marmarin in 1716 overleed. Zij schreef zelf het epitaaf, dat ze liet beitelen in een gedenksteen die werd opgericht in het park van Sceaux. Een paar jaar eerder, had de hertogin van Lesdiguières in de tuin van haar Parijse woonst een zwartmarmeren sarcofaag, met erbovenop een zwarte kat liggend op een wit kussen, laten oprichten ter herinnering van haar poes Ménine. Op de ene kant van de sokkel stond: "Ci gist Ménine, la plus aimable et la plus aimée de toutes les chattes".  
En op de andere zijde: 
Ci gist une chatte jolie
Sa maîtresse qui n'aima rien
L'aima jusques à la folie
Pourquoi le dire? On le voit bien.
Louis XV was een kattengek. Hij was vooral dol op Blanchon, een witte angorakat die in de koninklijke vertrekken resideerde en op een kussen van rood damast sliep. La Grise, de lievelingskat van de echtgenote van drukker Jacques Vincent uit de Rue Saint-Sévérin in Parijs, was eveneens het voorwerp van buitensporige affectie. Dat was althans de mening van de leerjongens-letterzetters die in de nacht van 16 op 17 november 1730 het dier doodknuppelden. Na La Grise moesten de katten van de buren eraan geloven: ze werden met stokken en stangen doodgemept en daarna opgehangen, nadat ze in een schertsproces schuldig waren bevonden. De volgende nacht werd met zowat alle katten uit de omgeving afgerekend: ze werden achtervolgd, doodgeknuppeld, gewurgd of opgehangen. Andere arbeiders sloten zich aan bij de leerjongens, en in minder dan een week tijd werden honderden Parijse katten gemarteld, gehangen en gekeeld. Merkwaardig is, dat deze kattenslachting de kranten niet haalde. We hebben er weet van dank zij het dagboek van de drukker Nicolas Contat, die de gebeurtenissen uitvoerig beschrijft en erbij opmerkt dat ze het grappigste zijn dat hij ooit meemaakte. Mentaliteitshistoricus Robert Darnton stelt zich in The Great Cat Massacre de vraag hoe het kan dat een gebeurtenis als de kattenslachting van 1730 destijds in bepaalde kringen grappig werd gevonden, terwijl ze vandaag alleen maar afkeer opwekt. Darnton ziet in de slachtpartij niet zozeer een uiting van pure, naakte dierenmishandeling als wel een symbolische daad. De werklieden werden kwalijk behandeld door hun bazen: ze leefden in erbarmelijke omstandigheden, werkten quasi eindeloos voor een hongerloon en het voedsel dat ze kregen was afval waar katten en honden de neus voor ophaalden. La Grise en de andere troetelkatten van dames van stand werden eindeloos beter behandeld dan de werklui. De kattenslachting is een symbolisch verhulde en geritualiseerde sociale opstand, waarbij het preïndustriële proletariaat zich keert tegen de bezittende klasse waardoor het wordt uitgebuit. 

De kat als lui, ijdel wezen dat de woede opwekt van de werkende klasse: de aristocraat Georges-Louis Leclerc, beter gekend als Comte de Buffon, de grootste natuurwetenschapper van zijn tijd, was het er roerend mee eens. Hij haalde in zijn Histoire naturelle de kat eens te meer door het slijk en verleende door zijn positie als gelauwerd wetenschapper zijn oordeel gewicht en autoriteit. "Le chat," schrijft hij "est un domestique infidèle qu'on ne garde que par nécessité" – de kat is een trouweloze huisgenoot die men slechts uit noodzaak duldt, namelijk, omdat hij een nog veel verfoeilijker wezen, de rat, naar het leven staat. Geen goed woord heeft Buffon voor poes over: ze is mooi en sierlijk maar ijdel en genotzuchtig, ze is lui, vals, wispelturig, ongehoorzaam, onbetrouwbaar, niet in staat tot affectie, enzovoort. Generaties naturalisten bleven Buffons aantijgingen herhalen en pas in de tweede helft van de 19de eeuw beginnen positievere geluiden het koor der kattenhaters te overstemmen. Als je Christabel Aberconway's A Dictionary of Cat Lovers XV Century B.C. - XX Century A.D. erop naslaat, valt onmiddellijk op dat het overgrote deel van de door haar geciteerde kattenvrienden van na 1850 dateert. 


John Tenniel, Alice en de Cheshire Cat.
Illustratie uit Alice's Adventures in Wonderland van Lewis Caroll (1865).
De Cheshire Cat is een meester in het verschijnen en weer verdwijnen. Als zij ter dood wordt veroordeeld,
verdwijnt haar lichaam en blijft enkel haar hoofd, waarbij ze terecht de vraag stelt of een wezen dat alleen maar
uit een hoofd bestaat, wel kan worden onthoofd. Als zij verdwijnt, is alleen haar grijnslach nog zichtbaar.
Wat Alice doet opmerken dat ze wel al een kat zag zonder grijns, maar nog nooit een grijns zonder kat.



Dansles bij de poezen.

Beatrix Potter, Tom Kitten.
Illustratie uit The Tale of Tom Kitten. Een ondeugend poesje.

Kattenmuziek.
Satirisch genreschilderijtje uit de 19de eeuw.
Poezen werden vaak afgebeeld als muzikanten, waarbij steevast wordt beklemtoond dat wat ze produceren
abominabel is. Hier zijn in de partituur de noten vervangen door muizen.




Felix the Cat.
De opgewekte, speelse, ondeugende kat.
Robert Crumb, Fritz the Cat.
De rebelse, amorele kat.

Jet Boeke, Dikkie Dik.
De stoïcijnse kat.
Philippe Geluck, le Chat.
De filosofische kat.


Al blijven katten ook doorheen de 19de en 20ste eeuw geportretteerd als representanten van de veeleer onvatbare, mysterieuze, grillige, donkere kant van het bestaan, deze voorstelling is niet langer alleen maar negatief geladen. De benadering is evenwichtiger en stoelt op het besef, dat katten nu eenmaal anders zijn dan de andere dierlijke gezellen waarmee wij ons in ons menselijke milieu omringen. Dit leidt tot een realistischer opvatting over de kat, maar sluit anderzijds een verregaande vermenselijking en sentimentalisering niet uit. Op de kat worden ook nu nog allerlei menselijke eigenschappen, karaktertrekken en waarden geprojecteerd. Katten zouden een onafhankelijke geest hebben, een uitgesproken hang naar individualisme vertonen en daarom het uitgelezen gezelschapsdier zijn voor kunstenaars en filosofen, die als het ware een spiegel voorgehouden krijgen en zich tegelijk aan een bron van inspiratie kunnen laven. De onafhankelijke kat wordt een icoon waarmee artiesten graag worden geassocieerd. In de literatuur gaat ze staan voor vrijheid en ongebondenheid, katten in strips en cartoons staan voor guitige avontuurlijkheid, stoïcijnse contemplatie of zelfs rebels verzet. De kat wordt incontournable in kinderliteratuur: in 19de- en vroeg-20ste-eeuwse kinderboeken, zoals die van de onverbeterlijke Beatrix Potter, worden katten opgevoerd als ondeugende, wat onberekenbare wezens die continu kattenkwaad uithalen en daarom geen al te beste rolmodellen zijn voor het jonge grut. In wat latere kinderlectuur, zijn ze dat net wél: waar ietwat anarchistische creativiteit wordt gehuldigd, slaat men ook poes hoog aan. En uiteraard is vandaag de snorrende, spinnende kat niets minder dan de geïncarneerde huiselijke knusheid, iets waar ontwerpers in de reklamesector vlijtig garen van spinnen. 


Julien Key, affiche voor koffie De Zwarte Kat.
De kat staat hier voor de perfecte gezelligheid
die hoort bij een kop koffie.


Wat niet zeggen wil, dat het beeld van de kat in het Westen sinds de late 19de eeuw alleen maar positief is. Dat is zeker niet het geval. Ik herinner me uit mijn kindertijd nog de verhalen over duivenmelkers die katten verdelgden als waren ze het meest vileine ongedierte. Ze werden, net als in het dagboek van Contat, doodgeknuppeld. Of ze werden vergiftigd: met insecticide, rattenvergif, onkruidverdelger of nog iets anders - ik hoor nog zo het verhaal van een duivenmelker, tevens amateurfotograaf, die schoteltjes met vleesafval zette waar ontwikkelaar doorheen gemengd was. Of dat van de slimmerik die sponsjes drenkte in gezouten spekvet: de kat werkte de sponsjes naar binnen en dronk zich daarna door het zout en de aanwezigheid van de sponsjes in haar maag letterlijk te barsten. Voorwaar: onuitputtelijk is de vindingrijkheid van de mens.

Soit. De kat, weten we vandaag, is een wezen dat essentieel van twee walletjes eet. Ze is een huisdier, maar voor een deel toch ook weer niet. In tegenstelling tot andere gedomesticeerde dieren, heeft de kat nauwelijks de structurele veranderingen doorgemaakt die zo karakteristiek zijn voor de meeste domesticatieprocessen. Wie een pekinees, een whippet, een buldog of een Sint-Bernhard ziet, ondervindt enige moeite daarin de wolf te herkennen: de meeste gedomesticeerde honden staan qua skeletbouw, afmetingen, vacht, kleur en gedrag wel heel veraf van hun stamvader Canis lupus. Over de kat kunnen we daarentegen met een poëtische parafrase heel kort zijn: een kat is een kat is een kat. Qua skelet is er aan de huiskat amper wat veranderd in vergelijking met haar wilde voorouders: de schedelcapaciteit is gewoonlijk iets kleiner en de tanden zijn wat minder robuust. De huiskat is qua afmetingen en gewicht haast gelijk aan Felis silvestris lybica. De dikkedarm is iets langer bij de tamme kat, wat waarschijnlijk een aanpassing is aan een minder exclusief carnivoor dieet. De bijnieren zijn een beetje kleiner, wat mogelijk samenhangt met de omstandigheid dat huispoezen niet de extreme agressiviteit vertonen die wilde katten karakteriseert. De meeste domesticatieverschijnselen beperken zich echter tot oppervlakkige kenmerken: kleur, tekening, lengte van de vacht. Misschien nog het opvallendst is het gedrag. Onze huispoes is op dat vlak wat biologen "neotenisch" noemen: ze behoudt ook op volwassen leeftijd allerlei kenmerken van een jong dier. Huispoezen blijven tot op gevorderde leeftijd in een aantal opzichten kittens. Als ze in de zetel liggen te spinnen, zich op onze schoot nestelen, of over de grond rollen met een pluche speelgoedmuis tussen de poten, zijn het geen volwassen katten die geheel en al gefixeerd zijn op het buitmaken van een prooi of het verdedigen van een territorium, maar spelende baby's. Eens de deur uit, wordt de babyhuid afgeschud en gaat het roofdier op vadrouille – om, na afloop van de strooptocht, zich weer voor te doen als een kitten en zo het meubilair en ons hart te veroveren.


Dàt is het merkwaardigste aan katten: het zijn dieren van tussenin. Zij bewonen de grens van huis en tuin, wildheid en beschaving, dag en nacht. Ze zijn niet wild maar zeker ook niet tam. Ze zoeken ons gezelschap op maar kunnen net zo goed zonder.


Dat maakt ze, wat mij betreft althans, onweerstaanbaar. 




Clement Caremans (c) 2015


Selectieve bibliografie

Christabel Aberconway:  A Dictionary of Cat Lovers XV Century B.C. - XX Century A.D. London, Michael Joseph, 1949. Aelian (Ailianos): On the Characteristics of Animals. With an English Translation by A.F. Scholfield. 3 vols. London, William Heinemann & Cambridge, Massachusetts, Harvard University Press, 1958-1959. Hanns Bächtold-Stäubli, Eduard Hoffmann-Krayer. Handwörterbuch des Deutschen Aberglaubens. 3., unveränterte Auflage mit einem neuen Vorwort von Christoph Daxelmüller. 10 vols. Berlin & New York, De Gruyter. 2000 (1927-1942), Bd. 4. Muriel Beadle: De kat. Rijswijk, Uitgeverij Elmar, 1979. Margaret Blount: Animal Land. The Creatures of Children’s Fiction. New York, Avon Books, 1974. Laurence Bobis: Le chat. Histoire et légendes. Paris, Librairie Arthème Fayard, 2000. Bruce Thomas Boehrer: Animal Characters. Nonhuman Beings in Early Modern Literature. Philadelphia & Oxford, University of Pennsylvania Press, 2010. John Bradshaw: Cat Sense. The Feline Enigma Revealed. London, Penguin Books, 2013. A.E. Brehm: Het leven van de dieren. 5 dln. Dl. II, Zoogdieren II. Amsterdam, Enum, 1930. Katherine M. Briggs: Nine Lives. Cats in Folklore. London & Henley-on-Thames, Routledge & Kegan Paul, 1980. Catherine Britton: Puss in Books. Cat Illustration Through the Ages. London, The British Library, 2012. Stephen Budiansky: The Character of Cats. The Origins, Intelligence, Behaviour and Stratagems of Felis silvestris catus. London, Weidenfeld & Nicolson, 2002. Georges Leclerc Comte de Buffon: Oeuvres complètes de Buffon, enrichies d’une vue générale des progrès de plusieurs branches des sciences naturelles, et mises en ordre par M. Le Comte de Lacepède, augmentées d’une volume contenant le précis des merveilles de la nature, découvertes depuis Buffon jusqu’à nos jours. Nouvelle édition. 26 vols. Vol. XII. Paris, A. Eymery Libraire & La Librairie Française, 1825. Alfredo Cattabiani & Marina Cepeda Fuentes: Bestiario di Roma. Un insolito viaggio storico, artistico, archeologico, alla riscoperta dei mitici e simbolici animali raffiguratie in piazze, strade, monumenti e angoli nascosti della città. Milano, Newton Compton Editori, 1986. Louis Charbonneau-Lassay: Le Bestiaire du Christ. La mystérieuse emblématique de Jésus-Christ. Paris, Éditions Albin Michel, 2006 (1940). Pierre Chavot: Le Bestiaire des Dieux. Paris, Éditions Dervy, 2013. Malek Chebel: Dictionnaire des symboles musulmans. Rites, mystique et civilisation. Paris, Éditions Albin Michel, 1995. Theresa Cheung: The Element Encyclopedia of Vampires. London, HarperCollins, 2009. Jean Chevalier & Alain Gheerbrant: Dictionnaire des symboles. Mythes, rêves, coutumes, gestes, formes, figures, couleurs, nombres. Paris, RobertLaffont & Éditions Jupiter, 1969. René Cintré: Bestiaire médiéval des animaux familiers. Rennes, Éditions Ouest-France, 2012. Jean-Paul Clébert: Bestiaire fabuleux. Paris, Éditions Albin Michel, 1971. Marcel de Cleene & Jean-Pierre de Keersmaeker: Compendium van dieren als dragers van cultuur. Hun rol in dromen, fabels, heraldiek, kunst, legenden, magie, mythologie, psychologie, religies, symboliek, taal, verhalen, volksgeloof en volksgeneeskunde. Deel 1: Zoogdieren. Gent, Mens & Cultuur Uitgevers, 2012. Juliet Clutton-Brock: The British Museum Book of Cats Ancient and Modern. London, The British Museum Press, 1994. Jean-Pierre Corteggiani: L'Égypte ancienne et ses dieux. Dictionnaire illustré. Paris, Librairie Arthème Fayard, 2007. Patricia Dale-Green: Cult of the Cat. New York, Weathervane Books, 1963. Robert Darnton: The Great Cat Massacre and Other Episodes in French Cultural History. New York, Vintage, 1985. Paul Delarue & Marie-Louise Ténèze: Le conte populaire français. Édition en un seul volume reprenant les quatre tomes publiés entre 1976 et 1985. Paris, Maisonneuve et Larose, 2002. Christiane Desroches-Noblecourt: Amours et fureurs de La Lointaine. Clés pour la compréhension de symboles égyptiens. S.l., Éditions Stock-Pernoud, 1995. Christiane Desroches-Noblecourt: Gifts from the Pharaohs. How Egyptian Civilization Shaped the Modern World. Paris, Flammarion, 2007. Robert Delort: Les animaux ont une histoire. Paris, Éditions du Seuil, 1984. Jean-Pierre Digard: L'homme et les animaux domestiques. Anthropologie d'une passion. Paris, Librairie Arthème Fayard, 2009. Karen Duve & Thies Völker: Lexikon berühmter Tiere. Frankfurt am Main, Eichhorn, 1997. Donald Engels: Classical Cats.  The rise and fall of the sacred cat. London and New York, Routledge, 1999. E.P. Evans: The Criminal Prosecution and Capital Punishment of Animals. London, Faber & Faber, 1988. Louis Figuier: Les Mammifères. Troisième édition. Paris, Librairie Hachette & Cie, 1879. Valerie I.J. Flint: The Rise of Magic in Early Medieval Europe. Oxford, Clarendon Press, 1991. Herbert Friedmann: A Bestiary for Saint Jerome. Animal Symbolism in European Religious Art. Washington DC, Smithsonian Institution Press, 1980. Luca Frigerio: Bestiario medievale. Animali simbolici nell’arte cristiana. Milano, Àncora Editrice, 2014. Achilles Gautier: De gouden kooi. Over het ontstaan van het huisdier. Antwerpen & Baarn, Hadewijch, 1998. Philippe Germond & Jacques Livet: An Egyptian Bestiary. Animals in Life and Religion in the Land of the Pharaohs. London, Thames and Hudson, 2001. Louis Gonnissen: 10.000 jaar huisdieren. Leuven, Davidsfonds, 1995. C.A.W. Guggisberg: Wild Cats of the World. Newton Abbot & London, David & Charles, 1975. Barbara Hannah: Le symbolisme des animaux. Ville d'Avray, La Fontaine de Pierre, 2012. Christian Heck & Rémy Cordonnier: The Grand Medieval Bestiary. Animals in Illuminated Manuscripts. New York & London, Abbeville Press Publishers, 2012. F. Héran: "Chats contre chiens. Éléments statistiques pour une histoire sociale des intellectuels," in Homme, animal, société III. Histoire et animal. Toulouse, Presse de l'Institut d'études politiques, z.j., pp. 373-383. Barbara Holland: Het mysterie van de kat. S.l., Uitgeverij Areopagus, s.a. Patrick F. Houlihan; The Animal World of the Pharaohs. London, Thames and Hudson, 1996. M. Oldfield Howey: The Cat in Magic, Mythology and Religion. New York, Crescent Books, 1989. F. Edward Hulme: Natural History Lore and Legend Being Some Few Examples of Quaint and Bygone Beliefs Gathered in from Divers Authorities, Ancient and Medieval, of Varying Degrees of Reliability. London, Bernard Quaritch, 1895. F. Edward Hulme: Symbolism in Christian Art. Revised and Illustrated Edition. Poole, Dorset, Blandford Press, 1976. Mark Collins Jenkins: Vampire Forensics. Uncovering the Origin of an Enduring Legend. Washington DC, National Geographic Society, 2010. Kathleen Kete: The Beast in the Boudoir. Petkeeping in Nineteenth-Century Paris. Berkeley, Los Angeles & London, University of California Press, 1994. Andrew Kitchener: The Natural History of the Wild Cats. London, Christopher Helm, 1991. Robert de Laroche & Jean-Michel Labat: The Secret Life of Cats. Hauppauge, Barron's, 1993. Bart Lauvrijs: Een wereld vol bijgeloof. Van abracadabra tot de zwarte kat. Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2007.Frances & Richard Lockridge: Cats and People. With a New Introduction by Otto Penzler. New York, Tokyo & London, Kodansha International, 1996. Niall Mac Coitir: Ireland's Animals. Myths, Legends & Folklore. Wilton, The Collins Press, 2010. Jaromir Malek: The cat in Ancient Egypt. London, The British Museum Press, 1993. Xosé Ramón Mariño Ferro: Diccionario del simbolismo animal. Madrid, Ediciones Encuentro, 2014. Francesco Maspero: Bestiario antico. Gli animali-simbolo e il loro significato nell’ immaginario dei popoli antichi. Casale Monferrato, Edizioni Piemme, 1997. Francesco Maspero & Aldo Granata: Bestiario medievale. Casale Monferrato, Edizioni Piemme, 1999. Fik Meijer: De hond van Odysseus. Het dier in de oudheid. Amsterdam, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2009. Fernand Méry: The Life, History and Magic of the Cat. NewYork, Grosset & Dunlap Publishers, 1975. Christian Montésinos: Éléments de mythologie sacrée aux XIIe et XIIIe siècles en France. Bonneuil-en-Valois, Éditions de La Hutte, 2012. Christian Montésinos: Symboles étranges des cathédrales. Valence d’Albigeois, Éditions de La Hutte, 2012. Luigina Morini (ed.): Bestiari medievali. Torino, Giulio Einaudi editore, 1996. Desmond Morris: Cat World. A feline Encyclopedia. London, Ebury Press, 1996.  Desmond Morris: De magische kracht van amulet, mascotte en talisman. Amsterdam, Van Holkema en Warendorf, 2000. Éloïse Mozzani: Le livre des superstitions. Mythes, croyances et légendes. Paris, Éditions Robert Laffont, 1995. Alfonso di Nola: Lo specchio e l'olio. Le superstizione degli Italiani. Bari, Editori Laterza, 1993. Iona Opie & Moira Tatem: A Dictionary of Superstitions. Oxford, Oxford University Press, 1989. Michel Pastoureau: Les animaux célèbres. Paris, Christine Bonneton éditeur, 2001. Michel Pastoureau: Bestiaires du Moyen Âge. Paris, Éditions du Seuil, 2011. K.C. Peeters: Eigen aard. Over­zicht van het Vlaamse volksleven. Met voor­woord van Prof. Dr. J. Gessler. Vijfde druk. Antwerpen, De Vlijt, 1980 (1ste ed. 1946.) David Pickering: Cassell Dictionary of Witchcraft. London, Brockhampton Press, 1998. Michel Praneuf: Bestiaire ethno-linguistique des peuples d’Europe. Paris, L’Harmattan, 2001. Jean Pruvost: Le chat. Préface par Philippe Geluck. Paris, Éditions Champion, 2011. Cesare Ripa: Iconologia. Edizione pratica a cura di Piero Buscaroli. Prefazione di Mario Praz. Milano, Neri Pozza Editore, 1992. Ami Ronnberg & Kathleen Martin (eds.): Le livre des symboles. New York, The Archive for Research in Archetypal Symbolism & Köln, Taschen, 2011. Steve Roud: The Penguin Guide tot the Superstitions of Britain and Ireland. London, Penguin Books, 2003. Jeffrey Burton Russell: A History of Witchcraft. Sorcerers, Heretics and Pagans. London, Thames and Hudson, 1980. Id. Witchcraft in the Middle Ages. Ithaca and London, Cornell University Press, 1984 (1972). Paul de Saint-Hilaire: Le chat. Paris, Éditions du Félin - Philippe Lebaud Éditeur, 1997. Michèle Saquin: Des chats passant parmi les livres. Préface de Pierre Rosenberg. Paris, Bibliothèque Nationale de France, 2010. Nicholas J. Saunders: The Cult of the Cat. London, Thames & Hudson, 1991. Boria Sax: Animals in the Third Reich. Pets, Scapegoats, and the Holocaust. Mount Vernon, New York, Decalogue Books, 2009. Boria Sax: The Mythical Zoo. An Encyclopedia of Animals in World Myth, Legend, and Literature. Santa Barbara, Denver & Oxford, ABC-CLIO, 2001. Rudolf Schenda: Das ABC der Tiere. Märchen, Mythen und Geschichten. München, C.H. Beck’sche Verlagsbuchhandlung, 1995. Philippe Seringe: Les symboles dans l’art, dans les religions et dans la vie de tous les jours. Préface de René Louis. Genève, Éditions Hélios, 1993. P. Schreuders: Het Grote Boek van De Poezenkrant. Amsterdam, Uitgeverij Thomas Rap, 2004. Ruth Schumann Antelme, Stéphane Rossini: Dictionnaire illustré des dieux de l'Égypte. Monaco, Édtions du Rocher, 2003. S. Seligmann: Die Zauberkraft des Auges und das Berufen. Ein Kapitel aus der Geschichte des Aberglaubens. Den Haag, J. Couvreur, 1921. E.J. Slijper: Mens en Huisdier. Zutphen, W.J. Thieme & Cie, 1958. L.A.J.W. baron Sloet van de Beele: De dieren in het Germaansche volksgeloof en volksgebruik. ‘s-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1887. Fiona & Mel Sunquist: The Wild Cat Book. Chicago & London, University of Chicago Press, 2014. John H. Taylor: Death and the Afterlife in Ancient Egypt. London, The British Museum Press, 2001. Jean Ursin: La prosopopée des animaux. Prosopopeia animalium aliquot. Texte traduit du Latin, préfacé et annoté par Brigitte Gauvin. Grenoble, Éditions Jérôme Million, 2011. Raymond van Uytven: De papegaai van de paus. Mens en dier in de Middeleeuwen. Leuven, Davidsfonds & Zwolle, Waanders, 2003. Carl Van Vechten: The Tiger in the House. With a New Introduction by the Author. New York, Alfred A. Knopf, 1936. Frédéric Vitoux: Dictionnaire amoureux des Chats. Paris, Plon & Librairie Arthème Fayard, 2008. Gos. de Voogt (o.l.v.): Onze Huisdieren. Hun instinkt en verstand, hoe men ze fokt, verzorgt en gebruikt. M.m.v. bekende fokkers, veeartsen, dierenliefhebbers en sportsmen. Amsterdam, Uitgevers-maatschappy “Elsevier”, 1905. Jan de Vries: Altgermanische Religionsgeschichte. Berlin, Walter de Gruyter, 1956-1970. E.A. Wallis Budge: Amulets and Superstitions. The original texts with translations and descriptions of a long series of Egyptian, Sumerian, Assyrian, Hebrew, Christian, Gnostic ans Muslim amulets and talismans and magical figures, with chapters on the evil eye, the origin of the amulet, the pentagon, the swastika, the cross (pagan and christian), the properties of stones, rings, divination, numbers, the Kabbalah, ancient astrology, etc. New York, Dover Publications, 1978. C.A.S. Williams: Outlines of Chinese Symbolism and Art Motives. An alphabetical compendium of antique legends and beliefs, as reflected in the manners and customs of the Chinese. New York, Dover Publications, 1976 (1932). Frederick Zeuner: Geschichte der Haustiere. München, Bayerische Landwirtschaftsverlag, 1967. Konrad Ziegler & Walther Sontheimer (eds.): Der Kleine Pauly. Lexikon der Antike. Auf der Grundlage von Pauly’s Realencyclopädie der classischen Altertumswissenschaft unter Mitwirkung zahlreicher Fachgelehrter bearbeitet. 5 Bde. München, Deutscher Taschenbuch Verlag, 1979.