zondag 2 februari 2020

Berenscheten, bosmarmotten en pannenkoeken










Phil, de voorspellende bosmarmot van Punxsutawney


 Berenscheten, bosmarmotten en pannenkoeken  




In Groundhog Day, een komedie uit 1993 met in de hoofdrollen Bill Murray en Andie MacDowell, wordt de chagrijnige, cynische weerman Phil Connors door de redactie van zijn tv-zender naar het boerengat Punxsutawney in Pennsylvania gestuurd om er een reportage te maken over Groundhog Day, een folkloristisch gebeuren dat hij hartsgrondig verfoeit. Die dag, 2 februari, staat in Punxsutawney in het teken van de bosmarmot (groundhog), die voorspelt of de winter ten einde is of nog even duren zal. Heel het gehucht is verzameld rond het hol van marmot Phil: als ze uit haar hol komt terwijl het zonnig is en ze ziet haar eigen schaduw, blijft het nog even winteren; is het echter bewolkt op het moment suprême en is er geen schaduw te bespeuren, is de winter ten einde. 
In de film komt weerman Phil in een tijdslus terecht, waardoor hij Groundhog Day telkens weer herbeleeft, elke dag opnieuw. Hij zit gevangen in de kerker van zijn kille cynisme, en zal pas uit die hoogst persoonlijke winter kunnen losbreken als zijn mentaliteit verandert. Hetgeen uiteraard gebeurt: nadat Phil heeft geprobeerd de zinloosheid van de zich steeds herhalende dag te doorbreken met enkele knettergekke zelfmoordpogingen, begint hij zich het lot van de mensen in zijn omgeving oprecht aan te trekken, wordt hij creatief en wint hij tenslotte het hart van de knappe tv-producente Rita, die tevoren volstrekt niet in hem geïnteresseerd was. Het slot van de film is evident: boy gets girl en ook voor Phil Connors eindigt de eeuwige winter.
Groundhog Day bestaat ook buiten de film: in grote delen van de Verenigde Staten en Canada, waar de bosmarmot voorkomt, wordt het ontwaken van het beest feestelijk gevierd op 2 februari.

Volgens de katholieke feestkalender is het op 2 februari Lichtmis, alias het Feest van de Opdracht van Jezus in de Tempel én het Feest van de Zuivering van Maria. Het joodse gebruik schreef voor dat een jongen in de Tempel werd gepresenteerd, terwijl een vrouw die een zoon had gebaard pas na veertig dagen weer het heiligdom mocht betreden om er te worden gezuiverd (na de geboorte van een meisje duurde dat tachtig dagen). Dus trokken Jozef en Maria met het busselkind Jezus naar de Tempel om de rituele verplichtingen te voltrekken; ze hadden ook een koppeltje duiven bij zich om dat aan God te offeren.

Vandaag is Lichtmis als viering zo goed als onbekend, al kennen sommigen onder ons het nog als de dag waarop pannenkoeken worden gebakken. Die pannenkoeken waren ooit obligaat: “op Lichtmis is geen wijfke zo arm of ze maakt haar panneke warm”, zei een volks gezegde wat dubbelzinnig, want met een erotische ondertoon. En één van de populaire namen voor het feest, dat met zijn volledige naam Maria-Lichtmis of Onze-Lieve-Vrouw-Lichtmis heet, was Onze-Lieve-Vrouw-schudt-de-pan. Waar de koeken vandaan komen is niet duidelijk. Je leest soms dat ze met hun gouden kleur en ronde vorm refereren aan de sterker wordende zon die de lente zal brengen, maar dat is ongetwijfeld nonsens. Ook is wel geopperd dat ze de voortzetting zijn van de mola salsa, koeken die in het oude Rome ter gelegenheid van de Lupercalia werden geprepareerd door de Vestaalse Maagden.
Lichtmis werd in Engeland ook wel aangeduid als Wives' Feast-Day en in Duitsland als Frauentag. Weibermonat noemde men, zeker tot de 19de eeuw, de maand februari in de Duitse graafschappen Westfalen en Mark: “vrouwenmaand”. Dat is, zegt het Handwörterbuch des deutschen Aberglaubens van Bächtold-Stäubli en Hoffmann-Krayer, niet alleen omwille van de Frauentag Lichtmis, maar omdat héél februari allerlei gebruiken kende die de vrouwen bijzondere voorrechten en vrijheden verleenden, zoals dansfeesten waarop de mannen niet waren toegelaten. Een aantal 19de- en vroeg-20ste-eeuwse Duitse folkloristen meende hierin de sporen te kunnen zien van een oud Germaans vruchtbaarheids- en dodenfeest. In het potjeslatijn van de 8ste-eeuwse Indiculus superstitionum et paganarium wordt deze viering nog vermeld als Spurcalia, een feest dat op zijn beurt zijn naam zou hebben gekregen van een aardgodin Spurke of Spurka. Deze Spurka zou nog verder leven in de Spörkelfrau, een aan Vrouw Holle herinnerende figuur uit de overlevering van het Rijngebied. “In het Westerwald wordt de naam gegeven aan degene, die de laatste is bij het bezoeken van een kraamvrouw en in de omgeving van Bonn wordt de laatste in de rij bij een offergang zo genoemd”, schrijft Farwerck in Noordeuropese mysteriën en hun sporen tot heden. Ook de alternatieve naam van de maand februari, sprokkelmaand (Duits Sporkel-, Spürkel-, of Spirkelmonat), zou met de spurcalia en Spurka kunnen te maken hebben. Dit alles is natuurlijk puur giswerk, waarvoor geen enkel feitelijk bewijs voorhanden is. Wat niet belet dat sommige hedendaagse heidenen Spurka gretig adopteren en er een avatar in herkennen van de Grote Godin die ooit, vóór de komst van de patriarchale Indo-europeanen, door de matriarchale volkeren van het oude agrarische Europa werd aanbeden. Nu is het erg twijfelachtig dat die matriarchale beschaving van de Godin ooit méér is geweest dan een romantische projectie, maar anderzijds is het sterk vrouwelijke karakter van februari onmiskenbaar. Zo telt de heiligenkalender van de maand opvallend veel vrouwelijke heiligen. Het Handwörterbuch noemt Brigitta (1 februari), Maria (2), Anna-Maria (3), Veronica (4), Agatha (5), Dorothea (6), Apollonia (9), Scholastica (10), Euphrosine (11), Eulalia (12), Catharina (13), Juliana (16), Mariamna (17), Eleonora en Irene (21), Margareta van Cortona (22) en Walburga (25). Stijn van der Linden voegt er daar in zijn naslagwerk De heiligen nog een stuk of wat bij en noemt in totaal 35 heilige dames die in februari hun feestdag of minstens naamdag hebben. Voor een maand van 28 dagen is dat niet mis. Bovendien gaat het vaak om heiligen met een specifiek vrouwelijke actieradius: Veronica wordt aangeroepen bij bloedvloeiingen en menstruatieklachten, Agatha helpt bij de meest uiteenlopende borstkwalen (van tepelkloven tot borstkanker), Dorothea en Juliana zorgen voor een voorspoedige bevalling, Eulalia en Walburga zijn patrones van de kraamvrouwen. En bij Brigitta vinden (onder meer) kraamvrouwen, vroedvrouwen, borelingen, melkboeren, melkmeisjes, koeien (!), zieke en buitenechtelijke kinderen én genezers soelaas en bescherming.

Lichtmis kwam op de feestkalender toen Gelasius I het installeerde ter vervanging van de Lupercalia. Dat Romeinse feest vond plaats op 15 februari en je leest links en rechts ook wel dat het aan de basis ligt van Carnaval of ook wel van Valentijnsdag.
De Lupercalia lijken een nogal composiete aangelegenheid te zijn geweest. Het scenario ging ongeveer als volgt. Bij de Lupercal, de grot aan de voet van de Palatijn waar volgens de legende een wolvin de tweelingen Romulus en Remus, de grondleggers van Rome, had gezoogd, offerden priesters geiten en een hond. De priesters behoorden tot twee colleges, de Luperci Fabiani (of Fabii) en de Luperci Quinctiales (of Quintilii); het eerste was volgens de overlevering door Remus gesticht, het andere door Romulus. Behalve de twee dieren, werden ook de mola salsa geofferd, de al genoemde gewijde koeken van de Vestaalse Maagden. Enkele priesters smeerden bloed van het offermes op het voorhoofd van twee knapen uit vooraanstaande families; andere Luperci veegden het bloed weer weg met in melk gedrenkte wol, waarop de jongens in lachen moesten uitbarsten. De geitenhuiden werden in repen gesneden die de voor de rest poedelnaakte Luperci als gordel of lendendoek omhingen; vervolgens renden ze omheen de Palatijn en mepten ze met de repen geitenhuid naar de omstaanders, vooral naar de vrouwen. Uit wat de klassieke auteurs – Ovidius, Dionusios van Halikarnassos, Ploutarchos, Cicero, Varro – erover vertellen, heeft men wel gedacht te kunnen concluderen dat ook zij nog nauwelijks wisten waarover dit alles ging. Maar evengoed kan de relatieve beknoptheid van de antieke bronnen betekenen dat men juist héél vertrouwd was met de Lupercalia, zodat het niet nodig werd gevonden er veel woorden aan vuil te maken. Het feest heeft ook heel lang bestaan: het zou teruggaan tot de tijd van Romulus en Remus en hield stand tot 494 CE, het jaar waarin paus Gelasius I het verbood en verving door de viering van de Zuivering van Maria, beter bekend als Maria-Lichtmis.

Andrea Camassei, Feest van de Lupercalia


Wat de naam Lupercalia betekent, weten we niet. Hij is zeker niet afgeleid van de god Lupercus, want die werd pas in de tijd van Augustus geïntroduceerd; de god van de Lupercalia was volgens de antieke bronnen Faunus. Een populaire etymologie brengt Lupercalia en luperci in verband met de combinatie lupus, “wolf” en arcere, “afweren”, wat niet eens zo vergezocht is: een volk van boeren en herders als de vroege Latijnen zal wolven wel liefst op een veilige afstand hebben gezien. De moeilijkheid is wel, dat Rome iets had met wolven: Romulus en Remus waren immers door een wolvin gezoogd. In dit licht, is een positieve afleiding van bijvoorbeeld een grondvorm *lupo-sequos (“wie de wolf volgt”) mogelijk waarschijnlijker (J. Gruber). Voorts heeft men wel gedacht (Jérôme Carcopino) aan een combinatie van lupus en hircus (“geit”), terwijl ook is geopperd dat de naam hoegenaamd niets met wolven van doen heeft, maar met het werkwoord luere, “reinigen”. Luere per capram, dus “zuiveren middels een geit”, zou dan de oorsprong zijn. Kortom: we weten het niet.
Ook de betekenis of de functie van het ritueel is verre van duidelijk: er lijken zowel elementen van een vruchtbaarheids- als van een zuiveringsritueel in te zitten, met erbovenop nog afweringsmagie tegen kwade krachten.
Vruchtbaarheid of zuivering? Voor beide valt wel iets te zeggen, zeker in het licht van wat we weten (of niet echt weten, maar kunnen gissen) over de maand februari bij de Romeinen.

Aanvankelijk kwam februari in de Romeinse kalender niet voor, maar in de zogenaamde republikeinse kalender, waarin nieuwjaar op 1 maart viel, was ze de 12de en dus laatste maand van het jaar. De maanden Martius, Maius, Quinctilis en October telden elk 31 dagen, de rest telde er 29 en Februarius 28. Dat leverde een jaar op van 355 dagen, dat dus flink afweek van het echte zonnejaar en regelmatige bijsturing nodig had. Daarvoor zorgden de pontifices, de priesters, die februari nu en dan afbraken na de 23ste of de 24ste dag en er een extra maand, een mensis intercalarius, van 27 dagen tegenaan plakten, wat in een jaar van 377 of 378 dagen resulteerde. Het Romeinse februari was dus een bijzondere maand: ze zuiverde het jaar aan.
Het was ook de maand waarin zich allerlei feesten voordeden die met zuivering te maken hadden. De naam februarius is trouwens afgeleid van februus, wat zuivering betekent.
Het verband tussen februari en zuivering kwam ook in de Keltische wereld voor. De archaïsche Ieren hadden begin februari het feest Imbolc of Oimelc. Van de vier grote Ierse seizoensfeesten die Tochmarc Emire, het 10de-eeuwse verhaal van Cuchulainns vrijage met de mooie Emer, opsomt (de andere drie zijn Samain, Lughnasad en Beltane) is Imbolc waarschijnlijk het minst bekende. In feite weten we er zo goed als niks over. De etymologie is duister, met het gevolg dat ze tot enkele hypothesen heeft geleid waarvan er geen echt voldoet.
O'Maille leidt imbolc af van *imb-bolg, waarbij bolg een zak is, een balg, waarin de opbrengst van het land wordt bewaard. Imbolc zou dus een vruchtbaarheidsfeest zijn. Pamela Berger zoekt het in The Goddess Obscured in dezelfde richting. Ook voor haar gaat het om vruchtbaarheid, maar zij interpreteert bolg als de buik van de zwangere Moeder Aarde. Eric Hamp leest imbolc / oimelc als een afleiding van *owis, “schaap” en *molgo- “melken”: Imbolc is voor hem een herdersfeest, dat het tijdstip viert waarop de ooien melk beginnen de geven. Voor Joseph Vendryes gaat het om *imb-, “rond” en *folc-, “wassen, baden, reinigen”. Imbolc zou dan niet zozeer met vruchtbaarheid – in het algemeen of van de veestapel in het bijzonder – te maken hebben, maar veeleer een feest van reiniging en zuivering zijn.

Imbolc werd gevierd op 1 februari en geassocieerd met de godin Brigit. Na de kerstening werd dat in Ierland de naamdag van de heilige Brigitta. Brigitta was de beeldschone dochter van de koning van het Ierse Leinster. Ze was christen en wou maagd blijven; daarom bad ze dat ze lelijk zou worden om aan een huwelijk te ontsnappen. Dat lukte: ze bleef maagd, werd weer even mooi als tevoren en stichtte het eerste klooster van Ierland te Kildare. Zij werd zo de patrones van Ierland, de Mary of the Gael, en uit de wonderlijke handelingen die haar door haar biograaf Cogitosus worden toegedicht, blijkt duidelijk dat die haar minstens ten dele identificeerde met de voorchristelijke Ierse godin Brigit. Deze godin Brigit was een dochter van de Ierse oppergod, de Dagdha. Als wel meer Keltische vrouwelijke godheden was ze zowel een individuele als een drievoudige figuur (er waren dus in feite drie Brigits). Haar naam betekent zoiets als “de hoge” of “de verhevene” en haar functies zijn veelvuldig: ze was patrones van de dichtkunst, de smeden, de ververs, de wevers, de brouwers, de zieners en de helers. Ze was beschermster van de kraamvrouwen en werd voorts geassocieerd met de vruchtbaarheid van de veestapel. Dus ook hier is er weer een expliciete verwijzing naar traditioneel met vrouwen geassocieerde begrippen.

In het oude Europa was 2 februari volgens de Franse etnoloog Claude Gaignebet (Le carnaval) een belangrijke datum in een archaïsche kalender waarvan tot vandaag sporen zijn terug te vinden in de onze. Die oude kalender was geheel opgebouwd uit perioden van telkens veertig dagen; deze veertig dagen verwijzen naar een lunair systeem van tijdsindeling: het is de duur van anderhalve maancyclus. Gaignebet heeft het over de “carnavaleske kalender”, omdat de periode van de Vasten, de veertigdagentijd die begint met Carnaval en eindigt met Pasen, een overduidelijk relict is van deze oude tijdsindeling. Andere sporen van de carnavaleske kalender zijn nog her en der weer te vinden in volksoverleveringen, de christelijke heiligenkalender en de oude Ierse kalender.

Aino met beer


Centraal in deze tijdrekening staat de beer, die ooit in heel Europa voorkwam en omwille van zijn menselijk aandoende lichaamshouding werd beschouwd als de wildere tweelingbroer van de mens. Tot in een heel recent verleden speelde de beer bij de Giljaken, de Ketten en andere volkeren van Siberië, bij de Aino van Hokkaido, Sachalin en de Koerilen en bij diverse Noord-Amerikaanse eerste naties een essentiële rol in het religieuze leven. De Aino vangen een berenjong, brengen het op als een mensenkind – het krijgt zelfs de borst – en als het twee jaar is, wordt het tijdens een feestelijk ritueel vastgebonden, met pijlen gedood en opgegeten. Iyomante wordt deze ceremonie genoemd, wat “iemand wegsturen” betekent: de beer wordt naar de goden gestuurd, hij is de boodschapper tussen de wereld van de mensen en die van de goden. Ook in Europa was de beer ooit een heilig dier, met het gevolg dat in sommige culturen zijn naam niet mocht worden uitgesproken en men dan maar gebruik maakte van een eufemisme om hem te benoemen. Beer betekent oorspronkelijk “de bruine”, en zowat alle Germaanse talen noemen de beer naar zijn kleur: Nederlands beer, Engels bear, Duits Bär, Zweeds björn; in het Middel-Nederlandse dierenverhaal Vanden Vos Reynaerde heet hij Bruin. Bij de Slaven is hij de “honingeter”, bijvoorbeeld medved' in het Russisch en niedzwiedz in het Pools. En voor de Balten is hij lokys in het Litouws en lacis in het Lets, “de likker”, wat misschien eveneens verwijst naar het eten van honing, maar mogelijk ook verband houdt met het oeroude geloof dat een berin haar jongen dood en vormeloos ter wereld brengt en ze leven en vorm geeft door ze te likken. Waar wél de naam van het dier mocht worden gebruikt, zoals bij de Kelten en de Grieken, zijn er toch goddelijke of koninklijke connotaties: er was een Gallische berengodin Artio, de naam van koning Arthur, de Rex Quondam Rexque Futurus, kan hoogst waarschijnlijk worden afgeleid van naam van de beer, arth in het Welsh en art in het Iers, en in de oude Griekse godin van de jacht en het wilde leven Artemis horen we arktos doorklinken. Die Keltische en Griekse berennamen zijn geen latere eufemismen, maar voeren ons rechtstreeks terug naar een (uiteraard gereconstrueerde en hypothetische) Proto-Indo-Europese grondvorm *h₂ŕ̥tḱos, een woord dat waarschijnlijk zoiets als “vernieler” betekende en in diverse latere Indo-Europese talen verwante woorden opleverde: Hettitisch ḫar-tág-ga-aš, Sanskriet rákṣas, Avestisch rašah, Latijn ursus. Eeuwenlang was de beer de koning der dieren, tot een flink stuk in de Middeleeuwen de leeuw deze rol overnam. Het wapenschild van de Vlaamse graven toonde oorspronkelijk geen leeuw, maar een beer; het Brugse stadswapen echoot deze oude situatie nog door leeuw én beer te tonen als schilddragers. De beer stond niet alleen voor koninklijke waardigheid maar ook voor moed en kracht: in Scandinavië hulden krijgers zich in berenhuiden om zo één te worden met het wezen van de beer en onverschrokken en onoverwinnelijk te zijn in de strijd. Berserkir heetten ze, en in het Engels betekent het adjectief berserk "woest", "uitzinnig". De Wildeman, een belangrijke figuur in de literatuur, de beeldende kunst en de folklore van de Europese Middeleeuwen, was mogelijk ooit een beer. Nogal wat Europese sprookjes en volksverhalen voeren mensenkinderen op die terecht komen bij beren, zoals Goudlokje, kinderen die van een mens en een beer afstammen, zoals de Franse Jean de l’Ours, kinderen die als een beer leven, zoals Oerson in het verhaal van Oerson en Valentijn, of meisjes met beerachtige geliefden, zoals in Madame Leprince de Beaumonts La Belle et la Bête (in de film van Jean Cocteau is het Beest eerder een leeuw en bij Disney zelfs een soort bizon, maar het origineel was ongetwijfeld een beer).


De berenscheet, zoals voorgesteld in Olaus Magnus' Historia de gentibus septentrionalibus


Beren houden, net als de Noord-Amerikaanse bosmarmot waarover ik het daarstraks had, een winterslaap. En volgens een eeuwenoude, in heel Europa verbreide volksopvatting, verlaat de beer met Lichtmis of met Sint-Blasius (een dag later) zijn winterleger om poolshoogte te nemen, precies zoals de groundhog dat doet volgens de inwoners van Punxsutawney. Een essentieel aspect van het verlaten van zijn winterleger, is de pet de l’ours, de “berenscheet”. Want als de beer vindt dat het lang genoeg heeft gewinterd en de tijd gekomen is voor het vrije bestaan van het warme seizoen, gaat hij op zoek naar wilde vruchten en slaat hij er daarvan zoveel naar binnen, dat zijn spijsvertering aan hoog tempo begint te werken en hij met een knal de stop naar buiten jaagt die zich tijdens de winterslaap in zijn darmen had gevormd. Met die knallende scheet luidt de beer de lente in. Vindt hij het daarentegen nog te koud, kruipt hij weer in zijn hol en duurt de winter nog veertig dagen. Zo’n veertig dagen vóór Lichtmis is het Kerstmis, het moment van de winterzonnewende, en nog eens veertig daarvoor is het Sint-Maarten, de dag waarop volgens de traditie de beer aan zijn winterslaap begint. In de Ierse kalender vinden we, zoals gezegd, op 1 februari het feest Imbolc, dat dus veertig dagen na de winterzonnewende werd gevierd. De drie andere grote seizoensfeesten van het Ierse jaar vielen ook telkens veertig dagen na een solstitium of equinox: Lughnasadh (1 augustus) veertig dagen na de zomerzonnewende, Beltane en Samain elk veertig dagen na de herfst- resp. de lente-evening. 

Alle zonet genoemde tijdstippen vinden we ook min of meer terug in de christelijke heiligenkalender:
- Allerheiligen (1 november) of Sint-Maarten (11 november)
- Kerstmis (25 december) tot Epifanie (6 december)
- Lichtmis (2 februari), Sint-Blasius (3 februari)
- Carnaval en Aswoensdag (veertig dagen voor Pasen)
- Pasen
- Ons-Heer-Hemelvaart (veertig dagen na Pasen)
- Sint-Jan (24 juni)
- Sinte-Pieter (1 augustus)
- Sint-Michiel (29 september).

De carnavaleske religie die aan de veertigdagenkalender ten grondslag ligt, gaat volgens Gaignebet zeer ver terug in de tijd, mogelijk tot het Paleolithicum. De beer speelde een prominente rol in het leven van de ijstijdmens: beide waren ecologische concurrenten, die op hetzelfde voedsel aasden en dezelfde schuilplaatsen opzochten. Mogelijk werd de beer vereerd als de meester van het wild die de seizoenen ritmeerde. Paleolithische grotschilderingen beelden beren af, en beenderen van beren die in grotten worden gevonden, liggen vaak in een patroon waarvan diverse archeologen en paleontologen veronderstellen dat het het resultaat is van menselijk ingrijpen. Werden de beren begraven, zoals mensen? Werden, zoals bij de Aino en de Giljaken, beren door mensen geadopteerd en grootgebracht? Verbindt een traditie van duizenden jaren een berencultus uit de oude steentijd over de berenobsessie van de Germanen en de Kelten heen met de berenmaskers die tot vandaag worden gedragen ter gelegenheid van de diverse carnavaleske maskerades in de loop van het jaar (Carnaval, Allerheiligen, midwinter…), ook in gebieden waar Ursus arctos al vele eeuwen is verdwenen? Het is een fascinerende gedachte, ook al is er geen enkel feitelijk bewijs voor. En ook al hebben in berenloze regio's vaak andere dieren de rol van de beer als meester van de seizoenen overgenomen: in Duitsland de eveneens winterslapende das en in het oosten van de Verenigde Staten, waar zowel beer als das ontbreken, Phil de bosmarmot.


Clement Caremans (c) 2020